Historie

Het verhaal van de Meestoof

Vijf eeuwen lang vormden de teelt en verwerking van meekrap en de handel in het eindproduct een belangrijke economische activiteit in Zeeland. De geoogste meekrap werd verwerkt in meestoven. Van de 90 geregistreerde stoven in 1820 stonden er 44 in Zeeland. Eén daarvan, de Meestoof Zeeland, werd in 1790 gebouwd in Middelburg en in 1815 voor 6.000 gulden gekocht door de Koninklijke Maatschap Wilhelminapolder.

De eerste jaren...

De eerste jaren werd de meekrap die in de nieuwe polder werd geoogst naar Middelburg gebracht, maar in 1820 werd de Meestoof Zeeland naar de polder verplaatst, naar de oostzijde van het Havenkanaal in Wilhelminadorp.

Oorspronkelijk waren de eigenaars van plan om de gronden na het gereedkomen van de polder te verkopen. Maar omdat de grondprijzen laag waren besloten ze om de polder als één bedrijf te exploiteren. De KMWP bestaat nog steeds en is met een oppervlakte van 1.700 ha. één van de grootste landbouwbedrijven van Nederland. De maatschap is tegenwoordig gevestigd in de Meestoof Holland, gebouwd in 1817 in het dorp aan de westzijde van het kanaal.

Meestoven werden volgens een vast stramien gebouwd, alleen de grootte varieerde. Na de neergang van de meekrapcultuur rond 1870 diende de Meestoof Zeeland lange tijd als graanpakhuis.

Plattegrond van de meestoof “Nederland”, in 1826 gebouwd bij Nieuwdorp, gemeente ‘s-Heer Arendskerke, zooals deze werd ingericht voor de bewerking van meekrap (Zeeuws Archief, Zeeuws Genootschap, Zelandia Illustrata, deel II, nr 1489).

Het ontstaan van de Wilhelminapolder

Het ontstaan van de Wilhelminapolder

Wilhelminadorp ontstond in 1812. In 1809 werden de schorren en opwassen tussen Wolphaartsdijk en het oude land van Goes bedijkt op bevel van Lodewijk Napoleon, van 1806 tot de inlijving bij Frankrijk in 1810 koning van het Napoleontische koninkrijk Holland. Aanvankelijk heette de polder daarom ook de Lodewijkspolder. Nadat koning Willem I aan de macht was gekomen werd de polder in 1815 vernoemd naar zijn vrouw, Wilhelmina van Pruisen.

Meekrap als grondstof

Tot circa 1860 werd meekrap als grondstof voor de verfindustrie in aanzienlijke hoeveelheden geteeld en in deze meestoven, kleine fabriekjes, bewerkt. Dit gebeurde voornamelijk op Goeree-Overflakkee, Schouwen-Duiveland, Tholen, de Bevelanden en in het Land van Hulst. Vanaf circa 1860 tot ongeveer de Eerste Wereldoorlog werd hier en daar op veel kleinere schaal nog meekrap geteeld en bewerkt. Vanaf circa 1900 was dat beperkt tot voornamelijk Noord-Zeeland en Goeree-Overflakkee.

De teelt

De teelt

De meekrapplant heeft lange dikke wortelstokken en dunne bijwortels. Deze laatste bevatten een à twee procent van de grondstof van de kleur. De planten stonden twee tot drie jaar in goed ontwaterende bedden op de akkers voordat ze geoogst konden worden. Gedurende de groei moest er intensief gewied worden. De oogst vond plaats in de maanden september tot november.

Meekrapplant met wortels (Zeeuws Archief, Beeldbank Schouwen-Duiveland, inv.nr ZZE-2106

Planten en oogsten

Zowel het planten als oogsten van de meekrap vroeg grote aantallen arbeiders. Het oogsten (mee delven) gebeurde met arbeiders uit de omgeving en met trekarbeiders. Die kwamen uit Brabant, soms uit Duitsland en in Zeeuws-Vlaanderen ook wel uit België.

Een zwaar karwei...

Omdat het wortelgestel van de meekrap nogal uitgebreid is en de wortels zo compleet mogelijk voor verwerking aangeleverd moesten worden, was het delven een zwaar karwei. Een oude Zeeuwse uitdrukking is dan ook “hij eet als een meedelver”.

Meekrapoogst in 1913 (Zeeuws Archief, Beeldbank Schouwen-Duiveland, nr DIV-0133)

Voor de teelt was bovendien veel mest nodig. Dat alles betekende een flinke kapitaalinvestering voor de boer. En een groter risico, want bij het planten kon hij onmogelijk inschatten wat de marktprijs twee tot drie jaar later zou zijn.

De verwerking

De rode bijwortels van de meekrap werden in meekrapstoven, die in de onmiddellijke nabijheid van de meerkrapvelden waren gelegen, tot rode kleurstof verwerkt. Een meestoof telde ongeveer acht tot tien personeelsleden, waaronder ook vrouwen en kinderen.

Omdat de investeringskosten hoog en de risico’s groot waren hadden meerdere boeren (meestal zestien) samen één meekrapstoof, een zeer vroege vorm van landbouwcoöperatie.

Een meekrapstoof bestond uit drie gedeelten. Bij aankomst werden de wortels in de schuur (de koude stoof) gestort. Elke boer had daar een eigen ruimte, een door latwerk afgeschoten vak, waar zijn meekrap werd gedeponeerd tot ze aan de beurt was om te worden bewerkt.

Drogen

Drogen

De wortels werden eerst gedroogd in de droogtoren, die uit vier etages bestond en onderin een oven bevatte. De meekrapwortels begonnen het droogproces op de bovenste etage. Gedurende de volgende drie dagen werden ze elke dag in een mand naar de etage daaronder verplaatst.

Op de onderste verdieping dorsten arbeiders de meekrap met vlegels op een grote houten dorsvloer. Stof en andere ongerechtigheden werden uit de gebroken wortels gezeefd en de korte eindjes wortel werden in vaten gedaan. De rest van de gebroken meekrap werd op een kleed bovenop de eest of ast (een smalle, meterslange horizontale oven) gespreid en gedroogd.

Droogtoren in een meestoof (ZB Beeldbank Zeeland, recordnr. 48013)

Stampen

Stampen

Daarna werd de meekrap verplaatst naar het stamphuis dat in de regel los van de meestoof stond. Hier werd de meekrap met behulp van paardenkracht tot poeder gestampt of gemalen. Indien er werd gemalen, werd het poeder daarna gezeefd.
In alle gevallen waren er drie kwaliteiten eindproduct: de fijne en dure blom (helder lichtgeel), de beroofde (roze tot rood) en de onberoofde (donkerrood) als het goedkoopste product. Het stampen of malen gebeurde bij voorkeur ’s nachts bij kaarslicht, omdat daglicht de kleur van het poeder nadelig kon beïnvloeden.

Het eindproduct werd in vaten van 100, 200 of 400 ‘pond’ gestort. In de hoogtijdagen werden wogen de grootste vaten wel 500 kilo en paste er slechts één op een wagen.

Het stamphuis (Zeeuws Archief, Beeldbank Schouwen-Duiveland, inv.nr BB-1193-005)

Keuring

Het geproduceerde meekrappoeder moest natuurlijk ook worden gekeurd. Dat gebeurde in de waag van het stadhuis in Zierikzee.

Het taxeren van meekrap...

Voor deze taxatie van de waarde van de meekrap werd gebruik gemaakt van een monsterplank en een ‘monsterstrieker’. Dat laatste was een zilveren instrumentje waarmee het op een hoopje gestorte poeder op het zwarte monsterbord uitgestreken en kritisch bekeken en beoordeeld kon worden. De gekeurde monsters werden in langwerpige metalen kokers met verschillende etages door beurtschippers naar de meekrapbeurs gebracht, waar de partij verhandeld werd.

Vervolgens werd de meekrap in houten vaten door de meekraphandelaars doorverkocht aan ververijen en katoendrukkerijen op de stapelmarkten in Reimerswaal en Zierikzee (de grootste in West-Europa) en later ook in Rotterdam. Andere handelaren bezochten de telers op hun boerderijen om er monsters te nemen en de koop te sluiten. Vanuit Zierikzee ging de meekrap naar Rotterdam, van waaruit de verfstof naar heel Europa werd verhandeld.

Het keuren van de meekrap (Anoniem, 1764, Collectie Zeeuws Museum, coll. KZGW, inv. nr. G1691, fotograaf: Ivo Wennekes)

Oorsprong en opkomst

Meekrap is één van de meest stabiele natuurlijke kleurstoffen en werd al in de oudheid gebruikt. Het kwam van nature voor in Klein-Azië en het oostelijk deel van het Middellandse Zeegebied. Met meekrapwortel gekleurde textiel is aangetroffen in het graf van Toetanchamon, in de ruïnes van Pompeï en in het oude Corinthië. Vermoedelijk hebben de Romeinen het tijdens de late keizertijd in West-Europa geïntroduceerd. In de vroege middeleeuwen werd de teelt van meekrap gestimuleerd door keizer Karel de Grote.

De meest populaire van alle rode verfstoffen...

Sinds de Middeleeuwen was meekrap de meest populaire van alle rode verfstoffen. Met geen andere grondstof was de dieprode krap-tint te verkrijgen. Bovendien konden met behulp van beitsmiddelen en mengmaterialen verschillende andere kleurstoffen uit het meekrappoeder verkregen worden: rood, zwart, paars en bruin. De kleurstoffen werden gebruikt voor het verven van wol, katoen, zijde en leer.

Omstreeks 1300 komen de eerste vermeldingen van meekrapteelt in Vlaanderen voor, in de polders rond Brugge. Vanaf de 14e eeuw komt meekrap in Nederland voor, vooral op de goed bemeste kleigronden van Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden. Pogingen om de plant ook te telen in andere delen van Nederland, zoals de Betuwe, Friesland, Groningen en Noord-Holland mislukten echter.

Meekrap groeide vooral goed in de zanderige bodem in Zeeland en werd daar erg belangrijk voor de lokale economie. Ook in het aangrenzende Bergen op Zoom was het een belangrijke industrie.

Overheidsbemoeienis

Het oudst bekende Zeeuwse keur is gedateerd 23 mei 1444 en heeft betrekking op de landen van “Scouwen, Duvelant, Noortgouwe ende Dreijschier”. Deze ordonnatie werd uitgevaardigd door Philips van Bourgondië en was een reactie op de vele klachten die door de “coopluijden” bij de Schepen en Raad van de stad Zierikzee ingebracht waren.

Een ordonnatie...

Deze meekraphandelaren dreigden “niet meer enige Meede te willen coopen uit de lande van Zeelant” omdat deze veel gebreken vertoonde doordat men de meekrap veel te vroeg oogstte. De kleurende werking van het eindproduct van nog niet volgroeide meekrap was onvoldoende. Daarom werd met deze ordonnatie bepaald “dat nu voirtan nijement wie hij sij, geen Meede delven en sal voir Sints Gillis dage” (1 september).

De woorden in de ordonnantie “Ende omdat dieselve Meede niet gekoert ende gewaerdeert en wert, gelijc zij van rechtswegen behoirt” zijn een indicatie dat de meekrapcultuur al langer in Zeeland bestond omdat er dus een oudere reglementering moet hebben bestaan. Uit het feit dat schepen uit Zierikzee en Renesse al in de tweede helft van de 14e eeuw o.a. meekrap, uien, haring enz. naar de havens aan de Engelse oostkust brachten, blijkt dat de opbrengst van meekrap toen al zo groot was dat men het ook kon exporteren. In 1347 was de import van Engels laken in het groot alleen toegestaan wanneer het ook in Zierikzee geverfd zou worden. De meekrapcultuur zou al in 1270 in Zeeland in zwang zijn geweest.

Bloeitijd

De Zeeuwse productie van meekrap kwam dus in de 15e eeuw tot grote bloei. Daarvoor zijn enkele verklaringen.

Toenemende behoefte aan kleurrijke kleding...

Wellicht was de meekrapteelt in Vlaanderen niet toereikend voor de grote vraag van de Vlaamse lakenindustrie en bood het naburige Zeeland voor de hand liggende mogelijkheden tot uitbreiding van de productie. In het begin van de 15e eeuw kocht Brugge al Zeeuwse meekrap op de jaarmarkt in Antwerpen.

Een andere mogelijke stimulans voor de meekrapindustrie was de toenemende behoefte aan kleurrijke kleding met een speciale voorkeur voor rood, die voortkwam uit het destijds toonaangevende, maar praalzieke Bourgondische hof.

Eind 17e eeuw was de Engelse textielnijverheid de belangrijkste afnemer van Nederlandse meekrap en was Zeeland veruit de belangrijkste producent in de Republiek.

Medicinaal gebruik

Medicinaal gebruik

Er werden ook geneeskundige eigenschappen toegeschreven aan meekrap. Zou zouden meekrappreparaten gebruikt worden voor de behandeling van gal- en nierstenen, menstruele en urinaire aandoeningen, geelzucht, ischias, verlamming, darmtuberculose, wonden en zweren en voor verbetering van de darmperistaltiek.
Omdat op basis van wetenschappelijke onderzoek aan meekrap ook een carcinogene en genotoxische werking wordt toegeschreven, is het gebruik van meekrap in Nederland en in andere Europese landen verboden.

In de 18e eeuw kende men daarnaast een geneeskundige kracht toe aan met meekrap geverfde wol. Tilburgse wolfabrikanten bedienden zich onder andere van de slogan “Medicinale meekrap-baai, speciaal tegen reumatiek”. Een baai is een wollen stof die sterk geruwd en vervilt is en veel werd gebruikt voor de onderkleding van zowel mannen als vrouwen.

Neergang

In 1826 ontdekten de Fransen Jean-Pierre Robiquet en Jean-Jacques Colin de werkzame kleurstof van meekrap, alizarine. Met deze kennis werd een nieuw productieproces ontwikkeld dat de neergang van de meekrapindustrie inluidde.

In de tweede helft van de 19e eeuw werden veel Zeeuwse meestoven afgebroken. De Meestoof Zeeland werd verbouwd en heeft onder andere lang dienstgedaan als graanpakhuis. Vanaf het begin van de negentiger jaren van de vorige eeuw werd gezocht naar een nieuwe bestemming om afbraak te voorkomen. Die is 232 jaar na de bouw gevonden met de transitie naar Hofstee de Meestoof.

Het nieuwe productieproces...

In dit nieuwe productieproces werd met behulp van geconcentreerd zwavelzuur een 3 tot 3,5 maal sterkere kleurstof uit de meekrapwortel verkregen die bovendien constanter van kwaliteit was. Deze kleurstof werd gerancine genoemd. De gerancineproductie die hierna ontstond, eerst in het buitenland maar later ook in Nederland, werd een grote concurrent van de traditionele meekrapindustrie.

Bij de gerancineproductie was 20 tot 50 kg geconcentreerd zwavelzuur per 100 kg meekrap nodig, zodat er speciaal voor dit doel zwavelzuurfabrieken werden opgericht. Maar doordat het afgewerkte zwavelzuur op het oppervlaktewater werd geloosd, leidde dat tot grote milieuproblemen, o.a. in Zierikzee, in de vorm van stinkende gassen die vissen doodden, ziektes veroorzaakten en muren van gebouwen aantastten. In Zierikzee werd de zwavelzuurfabriek in 1881 gesloten en afgebroken, maar de periodiek optredende stand uit de westelijke stadsgracht verdween pas met de aanleg van een gesloten rioolbemaling in 1962.

In 1868 ontdekte de Pruisische wetenschapper Carl Liebermann hoe op synthetische wijze de belangrijkste werkzame kleurstof in meekrap, alizarine, uit antraceen (een bestanddeel van steenkoolteer) kon worden verkregen. Vanaf dat moment kon een veel goedkopere rode verfstof worden geproduceerd. Daardoor daalde de prijs van alizarine tussen 1872 en 1877 drastisch met als gevolg de sluiting van de gerancinefabrieken. Dat vormde rond 1880 de genadeklap voor de meekrapindustrie, waarna de meeste meestoven werden afgebroken. De laatste meestoof in de Wilhelminapolder was al in 1874 verbouwd.

Herontdekt

Sinds 2004 is de meekrapcultuur terug van weggeweest. Boeren op Tholen namen op kleinschalige basis de teelt van meekrap weer ter hand. Dat was vooral te danken aan de mode-industrie waar veel vraag is naar de natuurlijke rode kleur van deze plant. Vooral in Duitsland is deze natuurlijke kleurstof populair.

In 2006 werd in Steenbergen een nieuw meekrapproject geopend waarbij akkerbouwers in de omgeving weer meekrap gingen verbouwen.

Museum

Wilt u weten hoe het er allemaal uit zag? In het Streekmuseum De Meestoof in St. Annaland wordt aandacht besteed aan de meekrapteelt. Kijk op demeestoof.nl/collectie/meekrap voor meer informatie.